OPNAME INSTELIING Menu (stilstaand beeld)

* ( ) geeft de positie aan van de opnameknop

Voor een gemakkelijke regeling van de scherpstelling wordt de omtrek van de scherpgestelde delen in kleur gemarkeerd.

Instelling

Nadere bijzonderheden

UIT

Schakelt de Scherpstellingshulpfunctie uit.

AAN

Schakelt de Scherpstellingshulpfunctie in.

Stelt de kleur in van de omtreklijn die weergegeven wordt in de functie ”Scherpstellingshulp”.

Instelling

Nadere bijzonderheden

ROOD

Stelt de kleur van de omtreklijn in op rood.

GROEN

Stelt de kleur van de omtreklijn in op groen.

BLAUW

Stelt de kleur van de omtreklijn in op blauw.

Past de kleur aan in overeenstemming met de lichtbron.

Hiermee kunt u close-up-opnamen maken als u de tele-opnamezijde (T) van de zoom gebruikt.

Past automatisch de focus en helderheid aan op basis van de gezichten van de onderwerpen of het geselecteerde gebied.

Voor het instellen van de flash.

Instelling

Nadere bijzonderheden

UIT

De flash gaat niet af.

AUTOM

Flash gaat automatisch af in een donkere omgeving.

AUTO RODE OGEN

Er gaat een pre-flash af om het rode-ogeneffect te verminderen.

AAN

De flash gaat altijd af.

LANGZAAM SYNCHR.

De flash gaat altijd af, en verlaagt de sluitersnelheid om zowel het onderwerp als de achtergrond helder vast te leggen.

OPMERKING

Als de opnameknop ingesteld is op A of M, en als de blootstelling ingesteld is op een lage waarde, wordt mogelijk niet voldoende helderheid verkregen, zelfs niet als de flash afgaat.

Richt de AF-hulpstraal van de flash niet van dichtbij (vanop een afstand van centimeters) op de ogen.

Kijk niet rechtstreeks in het flashlicht.

Een onjuist gebruik van de flash kan leiden tot gezichtsproblemen.

Behoud een afstand van ten minste 1 m wanneer u een opname maakt van jonge kinderen.

Als u de flash gebruikt op bestuurders, kan dit een tijdelijke verblinding veroorzaken, die kan leiden tot ongevallen.

LET OP

Laat de AF-hulpstraal van de flash niet afgaan op onderwerpen die dichtbij (op een afstand van centimeters) staan.

Raak ze niet rechtstreeks met uw handen aan.

Gebruik ze niet als er vreemde deeltjes zoals stof aan hangen.

Dek ze ook niet af met tape enz.

Een onjuist gebruik kan leiden tot brandwonden.

De hitte van de flash kan een afgifte van rook veroorzaken.

Raak de flash niet aan onmiddellijk nadat ze is gebruikt.

Gebruik deze functie wanneer u een groepsfoto maakt.

Instelling

Nadere bijzonderheden

UIT

Schakelt de Zelfontspannerfunctie uit.

2 SEC

De sluiter wordt na 2 seconden vrijgegeven. Deze functie voorkomt het schudden van de camera dat veroorzaakt wordt door het indrukken van de sluiterknop.

10 SEC

De sluiter wordt na 10 seconden vrijgegeven. Deze functie voorkomt het schudden van de camera dat veroorzaakt wordt door het indrukken van de sluiterknop.

GEZICHTSDETECTIE

De sluiter wordt vrijgegeven wanneer het onderwerp in beeld komt.

OPMERKING

De zelfontspannerlamp knippert tijdens de werking van de Zelfontspannerfunctie.

Regelt het ISO-niveau, in overeenstemming met de helderheid van het onderwerp.

Instelling

Nadere bijzonderheden

AUTOM

Stelt de gain automatisch in.

ISO50

Stelt de functie in op ISO50.

ISO100

Stelt de functie in op ISO100.

ISO200

Stelt de functie in op ISO200.

ISO400

Stelt de functie in op ISO400.

ISO800

Stelt de functie in op ISO800.

ISO1600

Stelt de functie in op ISO1600.

ISO3200

Stelt de functie in op ISO3200.

ISO6400

Stelt de functie in op ISO6400.

OPMERKING

”OPHELDEREN” kan ingesteld worden met de GEBRUIKER-knop.

Het schudden van de camera kan tijdens de opname van het stilstaand beeld effectief gereduceerd worden.

Legt automatisch een stilstaand beeld vast na de detectie van een smile.

Instelling

Nadere bijzonderheden

UIT

Detecteert geen glimlachen.

AAN

Legt automatisch een stilstaand beeld vast na de detectie van een smile.

OPMERKING

De camera kan maximaal 16 gezichten detecteren. De smile-niveaus worden weergegeven voor maximaal 3 van de grootste gezichten die worden weergegeven op het scherm.

Deze functie werkt mogelijk niet goed, afhankelijk van de opnamecondities (afstand, helderheid enz.) en het onderwerp (richting van gezicht, smile-niveau enz.). Het is ook moeilijk om een smile te detecteren in tegenlicht.

Nadat een smile is gedetecteerd en vastgelegd, duurt het even voor de volgende opname kan worden gemaakt.

”SMILE-OPNAME” werkt niet in de volgende gevallen:
- wanneer het menu wordt weergegeven
- wanneer de resterende opnametijd wordt weergegeven
- wanneer een willekeurige functie in ”SPECIALE OPNAME” is ingesteld

Geeft in percentage het smile-niveau weer van mensen.

Instelling

Nadere bijzonderheden

UIT

Geeft alleen de frames weer wanneer er gezichten worden gedetecteerd.

AAN

Geeft de frames en de smile-niveaus (%) weer wanneer er gezichten worden gedetecteerd.

OPMERKING

De camera kan maximaal 16 gezichten detecteren. De smile-niveaus worden weergegeven voor maximaal 3 van de grootste gezichten die worden weergegeven op het scherm.

Sommige gezichten worden mogelijk niet gedetecteerd, afhankelijk van de opnameomgeving.

Stelt de grootte van de afbeelding (het aantal pixels) in voor stilstaande beelden.

Instelling

Nadere bijzonderheden

1920X1080(2M)

Maakt stilstaande beelden met opnameformaat 16:9.

De randen van stilstaande beelden die zijn opgenomen in opnameformaat 16:9 kunnen worden afgesneden bij het afdrukken.

4000X3000(12M)

2816X2112(5.9M)

2048X1536(3.1M)

640X480(0.3M)

Maakt stilstaande beelden met opnameformaat 4:3.

Geeft rasterlijnen weer om de overhelling en samenstelling van het onderwerp te identificeren.

De instellingen voor sluitersnelheid, lensopening, witbalans en gain kunnen opgeslagen worden. Als de opnameknop in de ”U”-stand gezet wordt, kunt u de opname starten met dezelfde instellingen als de instellingen die opgeslagen worden.